Autonomie - Het op een eigen, zelfstandige, zelfbepalende manier deelnemen aan bewegingsactiviteiten.
Bewegingscompetentie (zie ook competent motorisch gedrag) - De effectieve uitvoering van doelgerichte bewegingsactiviteiten zonder dat daarbij
een uitgebreide mentale betrokkenheid wordt verondersteld.
Bewegingsonderwijs - De huidige en veel gehanteerde term voor ‘lichamelijke opvoeding’ en ‘gymnastiek’ binnen het onderwijs. Achter de term
bewegingsonderwijs zit een specifieke visie op bewegen.
Bijvangst - Onvoorziene gewenste gevolgen waarop je als leerkracht niet gericht hebt gestuurd.
Competentie - Ontwikkelbaar vermogen waarmee in voorkomende situaties adequaat, gemotiveerd en resultaatgericht gehandeld kan worden.
Cultuurdrager - Een persoon die een voortrekkersrol speelt bij het uitdragen van een bepaalde cultuur.
Feedback - (Algemeen) de invloed van de resultaten op processen die deze resultaten tot stand hebben gebracht.
Identificatiefiguur - Een persoon waarmee je je identificeert.
Instructiestijl - De wijze waarop je informatie geeft over hoe een ander iets kan uitvoeren.
Leerlijnen - Clustering van bewegingsactiviteiten (leerinhouden) die aangeven langs welke bewegingsuitdagingen kinderen hun vaardigheden
kunnen uitbouwen. De leerlijnen samen vormen het geheel van een leergebied dat aangeboden wordt tijdens de basisschooltijd. Leerlijnen bieden een overzicht van de na te streven leerdoelen binnen
een bepaald vakgebied. De verschillende leerlijnen bij elkaar bieden zicht op wat kleuters in de lessen bewegingsonderwijs leren.
Leerstijl - De wijze waarop omgegaan wordt met leerstof en leeractiviteiten.
Lichamelijke ontwikkeling - Het geheel van de fysieke ontwikkeling, geconcretiseerd in groei in lengte en gewicht.
Modaliteiten - Verschillende manieren waarop kinderen kunnen deelnemen aan bewegingssituaties. De beleving van een bewegingsactiviteit speelt
hierbij een belangrijke rol.
Mindset - Het geheel van gedachten, opvattingen en overtuigingen ten aanzien van jezelf, anderen en de wereld om je heen.
Motorisch leren - Het geheel van processen als gevolg van oefenen en ervaringen die leiden tot een relatief permanente verandering in
gedragsmogelijkheden. Motorisch leren wordt ook wel opgevat als het proces waardoor bewegingen met een toenemende vloeiendheid, accuratesse en snelheid kunnen worden uitgevoerd.
Motorische ontwikkeling - De veranderingen in motorisch gedrag die de wisselwerking van het kind en zijn omgeving reflecteren. De aanleg zowel als de omgeving hebben een aandeel in deze ontwikkeling. Tegenwoordig wordt ervan uitgegaan dat het resultaat van de ontwikkeling van een kind wordt bepaald door het samenspel van aanleg en omgevingsfactoren die elkaar voortdurend wederzijds beïnvloeden. Het gaat om het verwerven van motorische vaardigheden op basis van rijpings- en omgevingsfactoren die elkaar beïnvloeden. Motorische ontwikkeling wordt ook opgevat als de ontwikkeling van de motoriek, de motorische vaardigheden.
Relatie - In de context van de kleuter in de speelzaal; het naast en met elkaar spelen, waarbij gerichte aandacht is voor de ruimte en tijd om de ander te ontmoeten.
Sociale ontwikkeling - Ontwikkeling van de mens als sociaal wezen, het contact maken vanuit je eigen ik met de ander in een steeds groter wordende sociale omgeving (gezin, school, buurt, media).
Speelkriebel(s) - Betekenis(sen) die het kind zelf aan een bepaalde activiteit geeft om mede daardoor op eigen manier vorm te geven en deel te
nemen aan die activiteit.
Spelontwikkeling - Motor voor de totale ontwikkeling van kinderen, ontwikkeling van het spel initieert wisselwerking tussen de fysieke en sociale omgeving, spelend naast en met de ander.
Totale ontwikkeling (zie ook algehele ontwikkeling) - Een brede ontwikkeling waar naast de cognitieve ontwikkeling ook vaardigheden en attitudes worden ontwikkeld op het gebied van de creatieve, sociale, emotionele, culturele en de lichamelijke vorming.
Zone van de actuele ontwikkeling - Het gebied waarin het kind zich op basis van de huidige stand van zijn ontwikkeling, zonder problemen,
zowel letterlijk als figuurlijk, kan bewegen. Het heeft betrekking op de kennis en vaardigheden die het kind beheerst en zelfstandig kan toepassen.