Hoofdstuk 8

Begrippenlijst

A.

Acrogym - Acrobatische gymnastiek die niet individueel wordt beoefend maar minimaal met z’n tweeën.


B.

Bewegingsonderwijs - De huidige en veel gehanteerde term voor ‘lichamelijke opvoeding’ en ‘gymnastiek’ binnen het onderwijs. Achter de term bewegingsonderwijs zit een specifieke visie op bewegen.

Bewegingsthema - Thema (bewegingsuitdaging) van een bewegingsactiviteit dat bij een leerlijn hoort, bijvoorbeeld bewegingsthema’s loopspringen en touwtjespringen horen bij de leerlijn springen.

Bewegingstuin - Een hoek of gedeelte van de speelzaal waarin kleuters rondom een bewegingsthema met bewegingsactiviteiten actief zijn.

Bewegingsuitdaging - De beschrijving van de kern van een bewegingthema dat richtinggevend en sturend is voor de leerhulp die wordt gegeven.

Bronnenboek - Naslagwerk, ter aanvulling op methodeboeken met lesideeën en -suggesties.


G.

Grondvormen van bewegen - Fundamentele bewegingsvaardigheden die van groot belang zijn voor de motorische ontwikkeling. Het ontwikkelen van deze vaardigheden is belangrijk omdat ze de basis vormen om contextspecifieke en specifieke sport- en spelvaardigheden effectief te kunnen gebruiken en in te zetten bij bewegingsactiviteiten. Het zijn de vormen van bewegen die de mens in de loop van zijn evolutie heeft ontwikkeld om te overleven. Kinderen laten dit bewegingsgedrag van nature zien in hun speelgedrag: lopen, springen, balanceren, klauteren.

Grote motoriek - Het gecoördineerd bewegen van grote(re) bewegingen die met het hele lichaam of grotere delen daarvan gemaakt worden. Voorbeelden van grote motoriek zijn lopen, springen en balanceren. Je kunt dit begrip ook tegenkomen als grove motoriek of grootmotorisch gedrag. Doorgaans wordt hiermee ongeveer hetzelfde bedoeld.


K.

Kernactiviteiten - Bewegingsactiviteiten die per leeftijdscategorie zijn geformuleerd en concrete leerinhouden voor de speelzaal of gymzaal omvatten.


L.

Leerlijnen - Clustering van bewegingsactiviteiten (leerinhouden) die aangeven langs welke bewegingsuitdagingen kinderen hun vaardigheden kunnen uitbouwen. De leerlijnen samen vormen het geheel van een leergebied dat aangeboden wordt tijdens de basisschooltijd. Leerlijnen bieden een overzicht van de na te streven leerdoelen binnen een bepaald vakgebied. De verschillende leerlijnen bij elkaar bieden zicht op wat kleuters in de lessen bewegingsonderwijs leren.

Lichaamsbesef - Het subjectieve gevoel dat iemand over zijn lichaam heeft.

Lichaamszwaartepunt - Het punt in je lichaam ten opzichte waarvan de massa van je lichaam in evenwicht is. Dit punt ligt in de buurt van je navel.


M.

 

Motoriek - Alle processen en structuren die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie en controle van bewegingsactiviteiten. De motoriek is op te splitsen in kleine en grote motoriek. Onder de kleine motoriek vallen de kleine bewegingen die met handen en vingers gemaakt worden zoals dat bij kralen rijgen, knippen en schrijven het geval is. Bij grote motoriek gaat het om grotere bewegingen die met het hele lichaam of grotere delen daarvan gemaakt worden. Voorbeelden van grote motoriek zijn lopen, springen en balanceren.


R.

Relatie - In de context van de kleuter in de speelzaal; het naast en met elkaar spelen, waarbij gerichte aandacht is voor de ruimte en tijd om de ander te ontmoeten.


S.

 

Speelkriebel(s) - Betekenis(sen) die het kind zelf aan een bepaalde activiteit geeft om mede daardoor op eigen manier vorm te geven en deel te nemen aan die activiteit.


T.

Transfer - De in een bepaalde situatie geleerde activiteit uitvoeren binnen een andere situatie of context.    


V.

Verwante activiteiten - Activiteiten die meer incidenteel aan bod komen en die verwant zijn aan een kernactiviteit. Deze activiteiten hebben dezelfde bewegingsuitdaging en vallen onder hetzelfde bewegingsthema en dezelfde leerlijn. Lopen op loopklossen (op het schoolplein) is een verwante activiteit van de kernactiviteit balanceren over de omgekeerde bank in de speelzaal.



Terug naar het overzicht?