Theo de Groot

Beter spelen en bewegen met kleuters

Hoofdstuk 7 | Motorisch leren



Verdiepingsvragen

Verdiepingsvragen zijn vragen gericht op het analyseren, evalueren en creëren.
Het zijn vragen die uitnodigen, prikkelen en verleiden tot het creëren van nieuwe ideeën, inzichten en oplossingen

Onthouden, begrijpen en toepassen worden gezien als voorwaarde om
efficiënt en constructief met deze vragen aan de slag te kunnen.


Analyseren - vragen die gericht zijn op het opdelen van informatie in verschillende onderdelen. Je zult dit bijvoorbeeld tegenkomen bij het ordenen van speelkriebels binnen verschillende ontwikkelingsdomeinen.

Evalueren - vragen die gericht zijn op de waarde van ideeën. Materialen en methoden worden geëvalueerd  door het ontwikkelen en toepassen van criteria. Je zult dit bijvoorbeeld tegenkomen als gesproken wordt over criteria voor een      

            goede les.

Creëren - Vragen die gericht zijn op het ontwikkelen van nieuwe ideeën, oplossingen of producten. Je komt dit in de module tegen bij het leren van een nieuwe bewegingsvaardigheid.


Toelichting en concretisering

Analysevraag

Bij een analysevraag wordt aan je gevraagd om een ingewikkeld probleem te vereenvoudigen om er met jouw kennis en inzicht vat op te krijgen. Je ontleedt het bijvoorbeeld in deelproblemen, herleidt het tot een patroon of een onderliggend probleem,
of concentreert je op relevante aspecten, zoals belangrijke kenmerken, oorzaken of gevolgen.
Een analysevraag vergt doorgaans kritisch en gedegen (voor)onderzoek.


Context: Je gaat met een groep 5 trampoline-bok springen .Je hebt drie niveaugroepen springen gemaakt. De ‘goede’ springers, de minder begaafde springers en een middengroep.

  • In welke deelvaardigheden - stukken, geledingen, deelhandelingen – ga  je deze vaardigheid opsplitsen? 
  • Maak je voor alle drie de niveaugroepen dezelfde splitsing in deelvaardigheden?
  • Onderbouw of weerleg de volgende stelling: betere bewegers zijn kinderen die de verschillende deelbewegingen sneller achter elkaar kunnen uitvoeren.

Evaluatievraag

Een evaluatievraag vraagt naar een beargumenteerd oordeel en standpunt. Bij een evaluatievraag verantwoord je een handelwijze, bepaal je de waarde van iets of iemand; je kiest uit verschillende mogelijkheden de beste oplossing voor een probleem, je beoordeelt een ‘kunstwerk’ – binnen het onderwijs in bewegen veelal het uitvoeren van een vaardigheid of een complex aan vaardigheden - of je ontwikkelt en verdedigt een eigen mening.

 

Context: je geeft al geruime tijd bewegingslessen aan verschillende leeftijdsgroepen. Je hebt al een breed scala aan verschillende bewegingsactiviteiten aangeboden; spelvormen, atletiek en turnactiviteiten. Binnen het turnen zijn er  vaardigheden die je in je eentje kunt uitvoeren maar ook oefeningen waarbij je de andere nodig hebt om het te kunnen laten slagen. Denk bijvoorbeeld aan acro-gym maar ook aan het samen overgooien van een bal. Kortom je hebt een ruime ervaring in het aanbieden van bewegingsactiviteiten.

Bij het motorisch leren wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van leren. Zo wordt bijvoorbeeld een verschil gemaakt tussen impliciet en expliciet leren. Naar alle waarschijnlijkheid heb je in verschillende situaties verschillende vormen van leren bij de kinderen  opgeroepen.

  • Beargumenteer op basis van de gelezen en bestudeerde literatuur en je eigen ervaring wat
    de meest effectieve vorm van leren is.
  • Schrijf een advies(nota) op basis van de beschikbare literatuur voor collega’s die net beginnen met
    lesgeven en weinig tot geen ervaring hebben in het geven van bewegingslessen.  
  • Wat zijn de zwakke punten in de huidige discussie over – de effecten van – motorisch leren.

Creatievragen

Creatievragen zijn erop gericht met je kennis en inzicht nieuwe ideeën, ‘producten’- denk in dit verband bijvoorbeeld aan ontwerpen van kijkwijzers - of zienswijzen tot stand te brengen. Dat vergt creativiteit. Bij synthesevragen zijn uiteenlopende antwoorden mogelijk.

Context: bij expliciet leren komt de verbetering van de uitvoering tot stand doordat je een meer

gedetailleerd en genuanceerd beeld hebt van hoe de beweging moet worden uitgevoerd. Je

hebt een duidelijkere voorstelling van de bewegingsuitvoering. Je weet wat je moet doen en

je kunt dit ook verwoorden. Hoe duidelijker het bewegingsbeeld en hoe genuanceerder je dit

kunt verwoorden, des te ‘beter’ de uitvoering, zo is de gedachte.

 

Bij het impliciet leren is de aandacht gericht op het effect dat de activiteit of vaardigheid teweeg brengt in de omgeving. Je bent je nauwelijks bewust van wat er precies gebeurt tijdens de bewegingsuitvoering. Er is slechts in beperkte mate aandacht voor de te leren activiteit zelf. Veelal is er sprake van een externe focus. Het kenmerk van een impliciet leerproces is dat je je nauwelijks bewust bent van de beweegregels en de procedures die bij de uitvoering van een activiteit worden gebruikt.

Met andere woorden of een bepaalde manier van leren impliciet of expliciet wordt genoemd hangt af van de wijze waarop een kind leert en dit kan achteraf pas worden vastgesteld.

  • Schrijf een column of een artikel over jouw oplossing voor het lastige onderscheid tussen impliciet en expliciet leren.
  • Ontwikkel een schema – bijvoorbeeld een stroomdiagram – waarmee je het lastige onderscheid tussen directe en indirecte instructie en expliciet en impliciet leren kunt benaderen.
  • Ontwikkel een kijkwijzer of observatie-instrument op grond waarvan je kunt bepalen of een specifiek leerproces tot stand is gekomen via impliciet of meer via expliciet leren.

De uitwerkingen van de verdiepingsvragen kun je met elkaar bespreken tijdens intervisiemomenten met collega’s of studiegenoten. Je kunt je bevindingen en eventuele vragen natuurlijk ook delen via disqus. 


Terug naar het overzicht?